woensdag 6 maart 2024

Kombucha zonder thee

Even een uitstapje naar een ander onderwerp dan zingen: Goed nieuws voor mensen met een looizuur intolerantie (zoals ik) die toch kombucha willen brouwen. Je hebt helemaal geen thee nodig! Ik kreeg deze tip van vrienden die al 40 jaar kombucha zonder thee brouwen. Maar ik kom het nooit tegen op internet, vandaar deze post.

Inmiddels staat er al meer dan twee jaar een mooie limonadekan met kraantje op de koelkast met daarin een gestaag groeiende scoby. Ik heb er een antimuggengaasje bovenop vast geknoopt om de fruitvliegjes ervan weg te houden. In de zomer knoop ik wat gaas om het kraantje vanwege dezelfde reden. In de zomer is het ook warmer in de woonkamer dan in de winter en fermenteert de kombucha sneller. Met een limonadekan is het heel gemakkelijk om af en toe te proeven of de kombucha al ver genoeg is om te worden getapt. Voor het tappen de flessen steriliseren met kokend water. Kombuchaflessen vullen vanuit de tap is heel hygiënisch, je hoeft de scoby en de kan nooit van binnen aan te raken en de gisten blijven mooi onderin de kan. Voor het bijvullen 80 gram suiker op een liter water in een pannetje verwarmen en daarna helemaal laten afkoelen. Ik gebruik rietsuiker voor de mooie gouden kleur. Dat is alles. Geen thee nodig!

Tweede fermentatie

Voor de tweede fermentatie is het belangrijk om flessen te gebruiken met een schroefdop en geen beugelsluiting. De fles moet namelijk helemaal afgesloten kunnen worden om een drankje met een lekkere prik te kunnen maken. Vervolgens kun je wat vers fruit in erbij doen, een halve kiwi of appel of wat je maar toevallig hebt liggen. Verschillende kruiden doen het ook goed, en zelf experimenteren kan ontzettend leuk zijn. Tomaat met laurierblad is hier een absolute topper gebleken. Ook Griekse bergthee en salie doen het goed. In de winter zet ik dan de flessen een paar dagen op het balkon wegens gebrek aan ruimte in de koelkast. In de zomer in mijn voorraadkast maar dan moet alles sneller op. Hoe langer de fles staat, hoe meer prik, en soms moet een fles voorzichtig boven het aanrecht geopend worden vanwege alle druk die erop staat. Een volle smaak gegarandeerd!

Wat is een looizuur intolerantie?

Looizuur staat gelijk aan tannine en heeft een licht wrange smaak. Als je weet wat het is dan kun je het goed proeven. Het zit in thee, wijn, en een aantal vruchten zoals sinaasappelsap, grapefruit, bosbessen en peren. Looizuur zou een kalmerende werking moeten hebben op het maagdarmkanaal, maar dat is bij sommige mensen niet het geval. Ik krijg er bijvoorbeeld een gezwollen buik en buikpijn van. Zwarte, groene en witte thee zijn al jaren uit mijn keuken verbannen en wijn drink ik nooit. Ik ben ook heel matig met bovengenoemde vruchten. Maar kombucha zonder thee staat bij mij iedere week op het menu.

vrijdag 30 oktober 2020

Pedagogiek in de Lichtenberger Methode

In de Lichtenberger Dokumentationen deel III wordt het eerste hoofdstuk gewijd aan “Stimulations- und Fragepädagogik”. Hieronder een poging om enkele alinea’s hieruit te vertalen en nader uit te werken.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 11:

Sich für ein gestecktes Ziel verfügbar zu machen, die bewusste Steuerung ein zu setzen, überblendet das Mitspracherecht einer physiologisch definierten Stimmfunktion. Wenn von aussen gesetzte  Standarts die Leistung forcieren, wenn Wille und Kontrolle eine Entwicklung durch Anpassung ersetzen, ist Vorsicht geboten.

Vertaling:

Het jezelf beschikbaar maken voor een bepaald doel, het gebruik maken van bewuste controle, vervaagt het recht op inspraak van een stemfunctie die gedefinieerd wordt door het fysieke. Wanneer extern vastgestelde normen de prestatie afdwingen, wanneer wil en controle tot aanpassing leiden in plaats van dat er ontwikkeling plaatsvindt, is voorzichtigheid geboden.

Uitwerking:

Er wordt een stimulus gegeven, het autonome zenuwstelsel reageert, en mogelijk ontstaat er na een chaotische fase een nieuw evenwicht of vorm van zelfregulatie. Het werkelijke leren gebeurt dus op een moment waarop je niet helemaal weet waar je mee bezig bent, aangezien de stemfunctie aangestuurd wordt door het autonome zenuwstelsel (nervus vagus). Dat (gedeeltelijk) onbewust zijn van hoe het leren plaatsvindt is essentieel. Als het leren op voorhand of tijdens via een bewuste richting/doel gestuurd wordt door zanglerares of leerling dan krijgt zelfregulatie van het organisme geen kans.

Dat roept tegelijkertijd de vraag op in hoeverre de leraar kan weten waar hij/zij mee bezig is, aangezien de uitkomst van een stimulus binnen het vegetatieve niet zeker is. Ik vermoed dat zowel  leerling als leraar voor en tijdens de stimulus niet ten volle kunnen weten wat er gebeurt. De functie van de leraar tijdens dit proces is het versterken van het vertrouwen in het autonome leren. Achteraf kan in samenspraak met de leerling ontdekt worden wat er geleerd is en dat vertaald worden naar het bewuste. Het uitvinden en leren hanteren van de taal die helpt om het leren achteraf naar het bewuste te brengen is één van de belangrijke functies van de leraar.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 11:

In anbetracht der Tatsache aber, dass eine Grauzone der stimulierte Effekte nicht ganz aufgedeckt werden kann, ist ein abgleiten in eine Manipulation nicht immer auszuschliessen. So könnte die gebotene Neutralität des Pädagogen geschwächt werden, wenn er sich zu stark auf das persönliche Niveau des Lernenden einlässt.

Vertaling:

Gezien het feit dat er een mistig gebied bestaat rond de effecten van een stimulus, wat niet geheel onthuld kan worden, is een afglijden naar manipulatie niet altijd uit te sluiten. Zo kan de benodigde neutraliteit van de pedagoog worden verzwakt wanneer zij te sterk betrokken raakt op het persoonlijk vlak van de leerling.

Uitwerking:

In het mistige gebied heb je de instinctieve neiging om datgene wat er gebeurt beter te willen zien en begrijpen. Dit begrijpen werkt dan min of meer als een grijp-reflex, je wilt iets vasthouden waardoor je onbedoeld de zelfregulatie verstoort. De ervaring richt zich zo meer naar datgene wat door het vasthouden wordt gericht in plaats van door de zelfregulatie van het organisme. Dat wordt verstaan als een onwenselijke manipulatie. De mist, de Grauzone, die nicht ganz aufgedeckt werden kann,  is een kwetsbaar wezenskenmerk van het autonome en vegetatieve, die gemakkelijk verstoord kan worden. Als de lerares te sterk iets teweeg wil brengen bij de leerling en haarzelf, vermindert dat het onderzoekend vermogen van hen beiden, waardoor de ervaring zich aan de waarneming onttrekt.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 12:

Die grenzen zwischen Manipulation und Stimulation sind fließend. Zudem kann eine Manipulation Stimulationscharakter annehmen und eine Stimulation manipulativ eingesetzt werden.

Vertaling:

Er zijn geen harde grenzen tussen manipulatie en stimulatie. Daarnaast kan manipulatie het karakter van een stimulatie aannemen en kan stimulatie manipulatief worden toegepast.

Uitwerking:

Leren is eigenlijk  manipuleren. De gezochte, gewenste manipulatie is tweeërlei: ten eerste het scheppen van randvoorwaarden waardoor de zelfregulatie van het organisme meer ruimte krijgt (Mitspracherecht van het systeem), ten tweede het helpen vertalen van de ervaring naar het bewuste via woorden. Het doel is dus niet het planbare leren, maar het leren wat zich spontaan voordoet in ogenschijnlijke vluchtigheid van verschuivingen in klank en lichaam.

Een constant veranderende waarneming van wat er gebeurt biedt hierbij ondersteuning.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 12:

Wenn eine Klärung dieses Unschärfebereiches nicht möglich erscheint, enstehen Konflikte zwischen Lehrer und Schüler.

Vertaling:

Als het erop lijkt dat het onmogelijk is dat de mist opklaart, ontstaan er conflicten tussen leraar en leerling.

Uitwerking:

Dit is een lastig zinnetje. Ik zou zelf zeggen: Als lerares of leerling onvoldoende vertrouwen in de mist heeft-  in het vegetatieve, in de zelfregulatie  – ontstaan er conflicten tussen leraar en leerling. Conflicten kunnen zowel bij het begeleiden de mist in als bij het begeleiden de mist uit optreden: Conflicten ontstaan wanneer de lerares of de leerling onvoldoende vertrouwen heeft bij het aanbieden en aanvaarden van stimulatie, en ook wanneer de verwoording van de effecten van stimulatie niet aansluit of niet geaccepteerd wordt.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 12:

Um dem Unterschied von Manipulation und Stimulation praktisch zu veranschaulichen, soll eine der Lichtenberger Methode oft eingesetzte Form der Selbstberührung als Beispiel dienen. (........)  Einer Stimulation würde entsprechen, wenn bei gleichem Vorgehen die Fingerbeeren ihr eigenes Erleben registrieren, nämlich das Maß an Vibration, das sich vom vibrierenden Kehlkopf auf die Fingerkuppen überträgt.

Vertaling:

Om het verschil tussen manipulatie en stimulatie in de praktijk te illustreren, kan één van de vaak gebruikte Lichtenberger methoden, het aanraken van het eigen lichaam, als voorbeeld dienen (......) Een stimulus begint te corresponderen (wederzijds uitwisselen) wanneer de vingertop zijn eigen beleving registreert, namelijk de hoeveelheid trilling er wordt overgebracht bijvoorbeeld vanuit het strottenhoofd naar de vingers.

Uitwerking:

Met je vinger voel je je strottenhoofd en dat lijkt de stimulus te zijn. Correspondentie vindt plaats als het een wederzijdse stimulus wordt, als het strottenhoofd evenzeer de vinger voelt. Hier komen we in de buurt van een ontdekking uit de kwantummechanica: er kan geen waarneming worden gedaan zonder dat het waargenomen verschijnsel wordt beïnvloed door die waarneming. Het observeren van een verschijnsel grijpt tegelijkertijd op dat verschijnsel in, de buitenwereld verandert met jouw observatie.

Omdat je niet anders kan kijken dan door de bril van begrippen, bepaal je door je blik, doordat je via begrippen kijkt, wat het is wat je ziet (in feite is dit een vorm van manipulatie). In de kwantumtheorie is alles om je heen ondefinieerbaar, maar zodra je ergens naar kijkt vorm je je een beeld van wat dat is, en daarmee definieer je het.

Binnen de kwantummechanica is er dus een waarnemer die de buitenwereld waarneemt. Een mens denkt (helaas...) altijd dat hij buiten het geheel staat. Frau Rohmert gaat nu een stap verder: In het voorbeeld is de vinger niet alleen de waarnemer, maar wordt de vinger zelf onderdeel van de waarneming. Het tastende zintuig neemt zichzelf waar en wordt wederkerig beïnvloed door het strottenhoofd. Door een vinger op het strottenhoofd te leggen verdwijnt het onderscheid tussen buitenwereld en binnenwereld. Dat leidt soms tot de transcendente ervaring van het opgenomen zijn in het geheel.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 12:

Im vergleich beider Medien (Kehlkopf – Finger) lässt sich wahrnehmen, wie sich die Vibrationsfelder gegenseiting stimulieren.

Vertaling:

Door beide media (strottenhoofd - vinger) te vergelijken kun je zien hoe de trillingsvelden elkaar wederzijds stimuleren.

Uitwerking:

Het strottenhoofd beantwoordt de vinger, maar de vinger beantwoordt ook het strottenhoofd. Het medium is hier het weefsel, waarin alles plaatsvindt en die zorgt voor een continue correspondentie tussen alles wat er gebeurt. Het weefsel belichaamt de totale onderlinge verwevenheid, verbondenheid van het lichaam. Dit weefsel is een intermediair. Wat Lichtenberg propageert is het je openstellen voor de boodschappen die worden doorgegeven door het intermediair, zodat de verschillende delen zich op elkaar af kunnen stemmen. De nieuwe ordening die door het weefsel ondersteund wordt, is niet wilsmatig, maar gebeurt via het onwillekeurige zenuwstelsel, voorbij aan planning en wil. Docent en leerling creëren gezamenlijk de randvoorwaarden waardoor dit kan plaatsvinden.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 12:

Es gehört zum Wesen einer Stimulation, dass ein Reiz eine Anregung auslöst. Im Sinne der Stimulationspädagogik würde dies bedeuten, dass eine planvolle Anweisung des Stimulationssenders (Lehrer) vom Stimulationsempfänger (Schüler) nicht als eine auszuführende Aufgabe abgefasst wird, sondern als Anreiz, eine Anregung (Veränderung) in sich auf zu spüren und dieser eine Bedeutung beizumessen.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 13:

Der Proband wird mit der staunenswerten Erfahrung konfrontiert, dass die Wahrnehmung eines angeregten Körpermilieus bwz. eines angeregten Klanges eine sich selbst regulierende Wirkung auslöst. Er lernt, dass eine von aussen gesetzte Stimulation sich in eine kreative Eigenstimulation umsetzen will, die dann den Gestaltungsrahmen nachhaltig erweitert.

Vertaling:

Het hoort bij het wezen van een stimulus dat prikkels reacties opwekken. In termen van stimulatiepedagogie zou dit betekenen, dat een goed geplande aanwijzing van de stimulatiezender (docent) door de stimulatieontvanger (leerling) niet als een uit te voeren taak wordt ervaren, maar als een prikkel om een ​​reactie (verandering) in zichzelf op te merken en daar belang aan te hechten.

De leerling wordt geconfronteerd met de verbazingwekkende ervaring dat de waarneming van een gestimuleerd lichaamsmilieu/een gestimuleerd geluid een zelfregulerend effect veroorzaakt. Hij leert dat een extern toegepaste stimulatie omgezet wil worden in een creatieve zelfstimulatie, wat vervolgens het denkkader duurzaam uitbreidt.

Uitwerking:

Als leraar geef je een stimulus die een impuls veroorzaakt; de leraar probeert ervoor te zorgen dat de leerling die impuls herkent en belang hecht aan die impuls.

Zo kan de leerling ervaren dat de waarneming van de vluchtige verschuiving een zelfregulerend effect veroorzaakt. Hierdoor kan hij of zij dit ontdekken in zichzelf, er creatief mee omgaan en in het bewustzijn laten groeien.

Dit is de ideale situatie. Het gaat niet altijd zo. De Lichtenberger stimulaties hebben vaak een tijdelijk grote uitwerking op de stem. Een leerling schrikt soms, want hij of zij heeft zichzelf gedefinieerd dat hij het niet kan, gelooft het niet, vindt dat je je niet aan mag stellen of geen illusies mag maken. Na een tijdje ebt deze “vluchtige verschuiving” (flüchtigen Verschiebung von Körper und Klanggewohnheit, blz 13) weg. Dat kan voelen als een falen, want je hebt ervaren hoe het kan zijn, en je neemt geen genoegen meer met die kleine ruimte van de oude gewoonten en het aangeleerde zingen. Een docent kan helpen om daar niet mee in gevecht te zijn, door vertrouwen te bieden dat er elementen van de verschuivingservaring aanwezig blijven en daarmee uiteindelijk ook hoorbaar zijn in de klank. De leerling kan zo leren dat het niet onaangenaam is om in het donker rond te strompelen, omdat er in dat donker nog steeds elementen zitten van die vluchtige verschuiving/piekervaring.

Nog iets over het referentiekader (Bezugsystem, blz 13) en hoe een stimulus ontvangen kan worden:

Sommige mensen willen graag eerst uitleg voordat ze een stimulus gaan doen. Andere willen graag achteraf uitleg. Dit is lastig, want iedere uitleg kleurt de ervaring op een bepaalde manier in en doet geen recht aan hetgeen wat er plaatsgevonden heeft. Aan de andere kant, als een leerling zonder referentiekader iets groots meemaakt en het niet kan duiden, niet vasthouden, soms zelfs nauwelijks kan herinneren, dan kan dat ertoe leiden dat hij of zij er van zijn stuk van raakt of platgeslagen door kan worden. Wat ook kan gebeuren is dat de leerling deze vluchtige verschuiving dan helemaal niet opmerkt, wat zowel voor de docent als de leerling teleurstellend is. Als de leerling geen verwantschap voelt met zo’n ervaring dan de reactie kan ook zijn: hier heb ik niets mee. Als hij geen meerwaarde ervaart, dan verdwijnt het.

Wanneer de leerling wel iets opmerkt, kan de leerling verslaafd raken aan deze momenten, omdat hij of zij deze helemaal wil onderzoeken en met zichzelf wil verbinden. Als dit gebeurt kan dat tot het forceren van verschuivingen leiden, waarbij stimulaties toch weer wilsgestuurde manipulaties worden.

De vraag is dus: hoe wordt een nieuwe ervaring ingepast in het referentiekader van de leerling?

In de klassieke pedagogiek bestaat “de zone van de naaste ontwikkeling” (Vygotsky).  In het kort gezegd: de rol van het onderwijs moet zijn om mensen van ervaringen te voorzien die behapbaar zijn. Als je iets wil onderwijzen, dan ga je in kleine stapjes. Als de stappen te groot zijn schrik je de mensen af, waardoor leren moeilijker plaatsvindt. We zijn dus op zoek naar een vluchtige verschuiving, die past in de zone van de naaste ontwikkeling. Het voornamelijk in het comfortgebied zingen van losse tonen is een hulpmiddel, maar lost niet alles op. Het benodigde bewuste referentiekader is iets in de trant van: laat de automatische processen die optreden bij je stem hun eigen ding doen, probeer dat te volgen, ervan te genieten, ga het niet bewerken, enzovoorts. Zo krijg je enig bewustzijn van het ervarende, het Gewebe, de intermediair tussen de prikkel en de impulsen. Dit bewustzijn is subtiel en kan door te harde prikkels verstoord worden. Prikkels kunnen gemakkelijk leiden tot afweerreacties. De intimiteit van het ervaren van het eigen lichaam, het lichaam als werkelijk nabij voelen wat samengaat met de klank, blijft dan achterwege.

Wij identificeren ons in het algemeen met degene die de ervaring stuurt, niet met de ervaring zelf. Lichtenberg probeert je te identificeren met de ervaring zelf: Ik ben degene die iets ervaart, niet degene die iets probeert te doen met die ervaring. Dit is een identificatieverandering en daarmee iets wat mensen niet gewend zijn en niet verwachten van een zangles.

 

7-9-2020 Sadhu Bolland & Aad van Leeuwen

 


woensdag 31 januari 2018

De functies van het strottenhoofd

Waarom gaat zingen niet 'vanzelf'? 


Ik had ooit een leerling die tegen mij zei “ik moet natuurlijk gewoon mijn strot openzetten”. Maar dat gaat niet zomaar, zo gewoon is dat niet. Er zijn namelijk geen spieren in de hals die iets open kunnen zetten. Het strottenhoofd, de luchtpijp, de slokdarm zijn voornamelijk omgeven door spieren die iets dicht kunnen doen. Opengaan is het gevolg van het ontspannen van die spieren. Maar het is ook een heel onbewust gebied. Je kunt niet tegen jezelf zeggen dat je nu je hals gaat ontspannen.
Wat zou het fijn zijn als iedereen kon zingen zoals je leert lopen, fietsen. Je kijkt een paar keer hoe het moet en dan doe je het de rest van je leven zonder na te denken. Maar helaas, leren zingen is een proces van jaren. Veel zangers hebben hun leven lang zangles, of gaan opnieuw op zangles bij het ouder worden. Er moeten dus blijkbaar behoorlijk wat moeilijkheden overwonnen worden. Wat zijn die moeilijkheden dan?

Het strottenhoofd heeft een aantal functies die van levensbelang zijn om te overleven, maar voor conflicten zorgen bij het zingen.

De eerste functie is voedsel weghouden uit de luchtpijp. 
Tijdens het slikken sluit het zachte verhemelte de neus af. De achterkant van de tong zwelt op over de zogenaamde strotklep. Het strottenhoofd komt omhoog en de strotklep zelf sluit het strottenhoofd af. Ook de stembanden sluiten. Dat zijn dus een heleboel sluitreflexen.



Een mens slikt ongeveer 2000 keer per dag. Dit beschermingsmechanisme treedt dus zo vaak op een dag in werking dat het als normale toestand wordt ervaren. Mensen spreken en zingen met een gesloten verhemelte of een tong die aan de achterkant op het strottenhoofd drukt en ervaren dit niet als vreemd. Het zingen zet de keelwanden in trilling, dit trillen kan door het lichaam opgevat worden als bedreiging. Men reageert op alarmsignalen van het lichaam, dat er iets in de luchtpijp dreigt te komen dat daar niet hoort. Dit is de reden dat veel zangers hun keel schrapen voordat ze beginnen of klagen over slijm. Het zijn deze alarmsignalen en overlevingsreflexen die het vrij zingen belemmeren. 

Ten tweede functioneert het strottenhoofd als ventiel: 
Het sluit de longen af, of opent deze, hiermee ontstaat er over- of onderdruk.


  • Overdruk: Als we kracht zetten ontstaat er overdruk onder het strottenhoofd. Het middenrif spant, de valse stemplooien sluiten en de lucht in de longen wordt samengeperst. Zo verkrijgt de romp de stevigheid van een strak opgeblazen ballon. Deze stevigheid is nodig als we iets zwaars willen optillen. Tegelijkertijd worden de interne organen zo beschermd bij een krachtinspanning. Ook bij het kinderen baren en bij de stoelgang moeten we kracht zetten waardoor er eenzelfde overdruk ontstaat. Wanneer mensen aanvallen of zich verdedigen houden ze vaak de adem in. Ook dit zet het overdrukmechanisme in gang.
  • Onderdruk: Bij het inademen ontstaat er onderdruk onder het strottenhoofd. Het middenrif daalt, de ware stemplooien openen zich en de longen vullen zich met lucht. Het hangen aan de armen, zich optrekken en het naar zich toe trekken van voorwerpen activeren deze toestand ook.

In het dagelijks leven overheerst de toestand van overdruk wanneer er veel stress is. Mensen ervaren druk van buitenaf en het lichaam reageert automatisch met tegendruk van binnen. Door de spanning die op de romp komt te staan wordt het moeilijk om laag te ademen (buikademhaling). Stress kan allerlei oorzaken hebben, en bij zangers geven de eigen verwachtingen en angsten rond het zingen extra stress.

Er zijn ook zangtechnieken die de onderdruk vergroten door het bewust spannen en laag houden van het middenrif. Je manipuleert dan de stand van het strottenhoofd (de kleine spieren) met de grote spieren van het middenrif. Is dat echt nodig? In het dagelijks leven reguleert het strottenhoofd de luchtstroom bij het spreken en dat gaat het strottenhoofd prima af. Niemand is bezig met zijn of haar adem tijdens een conversatie, dit is een automatisch proces. De enige plek in het lichaam waar zich tijdens het spreken druk bevindt is onder het strottenhoofd, waar de lucht stroomt. Je neemt wel een klankstroom waar, maar je neemt geen druk waar, want er zijn geen zenuwen in de stemlippen die dat kunnen doorgeven. Via zangtechnieken die de onderdruk vergroten wordt het strottenhoofd kunstmatig laag gehouden door druk te zetten op het middenrif. Hiermee kun je misschien snel aan volume en toonomvang winnen, maar op de langere termijn verstijven de spieren van het stemapparaat, en dus ook de stembanden. Gelukkig is dat niet de enige manier om aan volume en toonomvang te winnen.

De derde functie van het strottenhoofd is het maken van geluid: 
Het strottenhoofd zet lucht om in klank wanneer die langs de stembanden stroomt. Deze functie staat onder druk van de twee eerder genoemde functies (slikken en ventielfunctie), die de resonantieruimten van het zangapparaat dreigen af te sluiten of doen verstijven. Stem geven is in zichzelf een complex gebeuren. Om te kunnen zingen of spreken moeten de stembanden deels sluiten, maar niet volledig. Dat is een hogere kunst dan de twee vorige besproken functies, die vragen dat het strottenhoofd óf helemaal sluit, óf opent. Bij het zingen vertaalt het strottenhoofd de luchtdruk onder de stemlippen in een constante stroom van openen en sluiten. Bij hoge noten moeten de stembanden strak en snel trillen. Het is het strottenhoofd zelf dat de luchtstroom bepaalt. Bij lage noten is de amplitude van de trillingen groter en de frequentie lager. Deze grote variatie aan bewegingen vereist veel flexibiliteit van het strottenhoofd. Met die vrijheid om zelfstandig te trillen reguleert zij de stand van het middenrif en de spierspanning van het hele lichaam. Dit is één van de belangrijkste uitgangspunten van de Lichtenberger Methode.
Bronnen:
Lichtenberger Dokumentationen Band I, Gisela Rohmert, Martin Landzettel, 2015
www.lichtenberger-institut.de


woensdag 3 juli 2013

Zingen met je oren


De oren sturen het strottenhoofd.

Volgens de klassieke zangkunst is een lage stand van het strottenhoofd het gunstigst, dan is er veel ruimte om te trillen en te resoneren. Moderne zangmethodes propageren ook een hoge stand van het strottenhoofd.

Maar het strottenhoofd wordt aangestuurd door het onbewuste zenuwstelsel: Je kunt het niet de opdracht geven om te stijgen of te dalen. Je kunt ook niet rechtstreeks iets aan de sluiting of opening van de stembanden doen. Dit kan alleen indirect. Maar: De hele dag controleren wij met onze oren of onze stem datgene voortbrengt wat wij in onze voorstelling willen zeggen. Spreek ik de woorden die ik wil spreken? Spreek ik op de toonhoogte en volume waarmee ik wil spreken? Ben ik verstaanbaar?  
Dit betekent dat de oren een enorme controle uitoefenen over de stem. 

Alfred Tomatis heeft het al in 1947 geformuleerd: "Men zingt met zijn oren." Wat bedoelde hij daarmee? Tomatis was een arts die zich specialiseerde in het behandelen van zangers met stemproblemen. Hij deed gehoortests met deze mensen en ontdekte op basis van  audiogrammen dat ze aan specifiek gehoorverlies leden in het boventonenspectrum. Hij ontdekte dat: "Iemand kan alleen maar vocaal die frequenties produceren die hij zelf hoort". Het gat dat in iemands audiogram kan worden gevonden, correspondeert altijd met de leemte in het boventonenfrequentiesprectrum dat hij kan produceren.
Ook ontdekte hij dat er geen enkele relatie bestaat tussen de omvang van het strottenhoofd en het stemregister van de zanger. Oftewel, of iemand een lage of hoge stem heeft, heeft niets te maken met zijn of haar lichaamsbouw.
Tomatis heeft hierop een trainingsprogramma gemaakt dat de oren electronisch voedt met bepaalde frequenties. 


De Lichtenberger Methode heeft deze grondgedachte op een andere manier verder ontwikkeld. Een toon bestaat uit een opbouw van meerdere frequenties. Bepaalde boventoonfrequenties in de stem maken het zingen in zijn algemeenheid makkelijker, ze de onderliggende frequenties dusdanig in sync met elkaar brengen dat alle golven elkaar versterken. Daar zijn we dan ook naar op zoek. Maar niet door middel van training of oefeningen. De stem gaat leren door het doen van eenvoudige klankexperimenten en vindt daarbij zichzelf steeds opnieuw uit.





Controle en loslaten

Een zanger heeft een bepaalde voorstelling over hoe zijn stem gewoonlijk klinkt en ook hoe hij graag zou willen klinken. Dit hele beeld bevindt zich binnen het bereik van wat hij al van zichzelf kent. In die zin beperkt hij dus zichzelf met zijn eigen verwachtingen over zijn stem. Maar daar is iets mee te doen. Je kunt tijdens het zingen de waarneming van de oren wijzigen of zelfs storen - door met je oren dicht te zingen, door aan je oren te trekken, enzovoorts. Dit verstoord horen heeft een onmiddellijk effect op de stem. Het bevrijdt de stem van conditionering en gewoonten. Er komen nieuwe ervaringen en er ontstaan nog niet eerder gehoorde nieuwe klanken. 

Binnen en Buiten

De vraag "Heeft de ander mij verstaan?" heeft nog een belangrijk gevolg. Wij richten ons tijdens het spreken naar buiten, naar de ander. Dat is nuttig voor de communicatie - maar niet voor de klankvorming. Tijdens het zingen is de zanger zijn eigen klankkast en moet hij die vullen met klank. 

Wij horen onszelf in het algemeen  dan ook alleen buitenom. Het beeld dat mensen hebben lijkt op een soort beeldstrip.  Woorden stromen in ballonnen de mond uit en vliegen buiten door de lucht weer via de oren naar binnen. Dit is echter maar het halve verhaal. Wij horen onszelf ook van binnenuit, althans, we hebben de mogelijkheid onszelf van binnenuit te horen. Meesttijds onderdrukt de mens alles wat zijn innerlijk hoort: het kloppen van het hart, het kraken van de botten, het ruisen van het bloed. Dit alles wordt als onaangenaam ervaren om te horen. Maar wanneer de zanger tijdens het zingen, of de spreker tijdens het spreken, zijn oren naar binnen richt, hoort hij zijn eigen stem resoneren in zichzelf. Dit letterlijk innerlijk horen wordt door de oren onmiddellijk versterkt en vertaald naar het strottenhoofd. De stem krijgt er een klankkamer bij en profiteert hier enorm van.

Innerlijk horen

Volgens Gisela Rohmert (Lichtenberger Methode) is het letterlijk innerlijk horen van groot belang. Hierbij speelt de buis van eustachius een grote rol, aangezien deze de oren met de mondholte verbindt en met elkaar. En ook de hersenstam ruist in frequenties die de oren graag versterken en die het strottenhoofd als het ware voeden. Deze laten zich horen in de stem als zoemende boventonen.

Dit alles heeft meer te maken met bepaalde fenomenen leren kennen en klank toestaan dan met oefenen.

woensdag 20 februari 2013

zingen is druk en onderdruk afwisselen

Een mens ademt lucht in en uit. Als hij dat wil, produceert hij daarbij ook nog geluid. Hij doet iets met zijn strottehoofd zonder te weten wat. Wat doet hij eigenlijk?

Door de lucht onder een bepaalde druk uit te blazen komen de stemplooien in trilling en brengen daarmee de passerende lucht ook in trilling. Er ontstaat geluid. Maar het is belangrijk daarbij de juiste luchtdruk toe te passen. Bij te weinig luchtdruk openen de stembanden niet goed. Maar bij te veel druk knijpt het strottenhoofd juist dicht. Je kan niet meer zingen.

Hoe worden de stemplooien tot trilling gebracht ? 

Om geluid te kunnen maken brengt een mens onbewust de stemplooien dichter bij elkaar, en ademt daarbij dusdanig uit dat die door de luchtdruk weer open geduwd worden. Het openen is als het ware een kleine ontlading en wordt gevolgd door even een moment van geen druk; de stemplooien komen dan dus weer bij elkaar. Om vervolgens weer open geduwd te worden door de nieuw opgebouwde luchtdruk. Klank ontstaat dus doordat de stemplooien de luchtstroom in kleine stootjes opknippen. Het openen is een gevolg van stijgende bovendruk. Hierna volgt een moment van onderdruk, de stemplooien sluiten zich weer tot er weer voldoende bovendruk is opgebouwd.

Je kunt dit fenomeen zien als je een ballon opblaast en deze vervolgens weer leeg laten lopen. Het tuitje doet 'bdbdbdbdbd', en wappert heen en weer, onderdruk en bovendruk met elkaar afwisselend.

Om het beeld nog completer te maken: Veel mensen denken dat de stembanden plat zijn of een soort snaar. Dat is niet het geval, zoals te zien is op het plaatje hieronder. Stemplooien is dus eigenlijk een betere term. Het plaatje laat zien hoe de stemplooien bij het klank maken steeds van onderaf open worden gedrukt naar boven toe (beweging 1 t/m 5), en dat ze ook weer sluiten van onderaf naar boven toe (beweging 6 t/m 10). De streep in het midden tussen de stemplooien stelt de luchtdruk voor. De stemplooien maken als het ware een beweging als de vleugels van een vogel.






Hoe kunnen de stemplooien maximaal tot trilling gebracht worden? 

Nu is het geval dat de meeste zangmethoden zich bezig houden met het opvoeren druk op het strottenhoofd. Ademsteun, spieroefeningen, het aanspannen van de bovenlip of neusvleugels enzovoorts vergroten allemaal de spierspanning in het strottenhoofd. Het is niet zo dat dit niet werkt. De stem zal tot op zekere hoogte presteren en misschien ook het gewenste geluid produceren. Maar de stemplooien zullen niet maximaal trillen als er geen aandacht wordt besteed aan de terugverende ontspanningsmomenten. Want de stemplooien kunnen vrijer bewegen wanneer ook de onderdruk gestimuleerd wordt. Hoe doe je dat? Dit heeft te onder andere maken met richting: Niet alleen klank projecteren maar ook je er bewust van zijn wat je aan klank terug ontvangt. In het artikel over zingen met je oren wordt hier meer aandacht aan besteed.

www.lichtenberger-zangles.nl

maandag 28 januari 2013

Zingen en adem

De Lichtenberger Methode is vrij uniek in de nederlandse zangerswereld in die zin dat er wel gewerkt wordt met adem maar niet met het tegenwerken van de adem. Dit tegenwerken van de adem heet in de gangbare wereld ademsteun, maar wat daaronder verstaan wordt kan per stroming ook weer heel verschillend zijn. In CVT vind je beschrijvingen in termen van kracht en beheersing, en 'een strijd tussen de lendenspieren en de buikspieren' (Catherine Sadolin, Complete Zangtechniek, bladzijde 31). In 'Zing zoals je lacht' van Hetty Gehring (2015) wordt gesproken van een stromende adem, wat alweer een stuk vriendelijker klinkt. Op bladzijde 18 schrijft zij: 'Het uiteindelijke doel van zingen vanuit de stromende adem is om te komen tot een natuurlijke (vrije) klank, die niet meer direct verbonden is aan het gebruiken van spierkracht'. Dit komt heel dicht bij de Lichtenberger Methode.

Wat zegt Lichtenberg nu over de adem?

De ademhaling is een autonoom proces, maar kan ook bewust gestuurd worden. Iedereen die wel eens geprobeerd heeft te mediteren op zijn adem en zijn ademhaling waar te nemen zal hier op een probleem zijn gestuit: Zodra je probeert je adem waar te nemen zonder daarop in te grijpen, merk je dat dat bijkans onmogelijk is. Het waarnemen staat bijna gelijk aan het beginnen met sturen van de ademhaling zelf. Maar de bewust gestuurde ademhaling heeft niet het gemak van de autonome ademhaling. De enige manier waarop men zijn ademhaling kan waarnemen en tegelijkertijd niet verstoren is door dat enigszins in het voorbijgaan te doen - en dus niet met de volle focus van je aandacht.

Hoe werkt de ademhaling eigenlijk? Je middenrif beweegt zich omlaag, waardoor onderdruk ontstaat - de longen zuigen zich als vanzelf vol met lucht. Vervolgens ontspant het middenrif zich; de longen veren elastisch terug en lucht wordt weer uitgeademd.


Zingen of een blaasinstrument bespelen betekent altijd een verstoring van het natuurlijke ademritme. Het gebruik van ademsteun is daarbovenop een zeer krachtig ingrijpen in de fenomenen druk en onderdruk. Het middenrif wordt langer uitgezet gehouden dan het zelf van nature zou doen. Hierdoor ontstaat een grote spanning in het middenrif zelf en meer onderdruk in de longen. De stembanden krijgen de neiging om te sluiten, waardoor er een andere klank ontstaat, die door sommige mensen als beter wordt ervaren.

Wanneer krijgen de stembanden de neiging om zich te sluiten? Wanneer je kracht zet. Dit is een reflex - probeer het maar eens uit door bijvoorbeeld iets zwaars op te tillen. Je spant aan, en je hele lichaam verkrijgt stevigheid. Die stevigheid wordt verkregen doordat de middenrif spieren zich aanspannen en het strottenhoofd zich sluit. Je bovenlichaam is dan als een dichtgeknoopte ballon en kan zich makkelijker stijf houden. De meeste mensen zeggen onwillekeurig bij een krachtinspanning iets van een 'uh'. Dat zijn de stembanden die even sluiten.

Maar deze reflex, het sluiten van het strottenhoofd, wordt nu tegengewerkt door de zanger die wil zingen en dus dat het strottenhoofd geopend is. Hij veroorzaakt spanning in het middenrif, en onderdruk in de longen en houdt tegelijkertijd zijn strot open. Dat is een behoorlijk zware belasting voor de stembanden. Het is dan ook (helaas) algemeen geaccepteerd dat zangstemmen achteruit gaan met het klimmen der jaren. Op grond van dit alles wordt zingen als 'topsport' betiteld.

Maar is dat allemaal wel nodig, al die spierspanningen? Vanuit mijn ervaring zeg ik, je moet nooit een strijd aangaan met je eigen lichaam of met je adem. Dat roept reflexen op die te maken hebben met de angst om te stikken en dat is een zwaar onderschat fenomeen, waar iedere zanger zich eigenlijk van bewust zou moeten zijn, dat dat er is. Het is wel belangrijk om laag te ademen en om bij jezelf te onderzoeken hoe een buikademhaling werkt. Een diepe adem kan de weg vrij maken voor een diepere resonantie die geleid wordt door het strottenhoofd. Het middenrif krijgt de kans om mee te trillen met de klank van de stem, en om een doorgeefluik voor klank te zijn. Maar boven alles zou de klank die dat oplevert zou het leidende principe moeten zijn voor de zanger. Want als je tijdens het zingen met lucht bezig bent, dan ben je al bezig met een mogelijk tekort en doet stikangst je zangapparaat innerlijk verstijven. Maar door van jezelf steeds opnieuw een klankkwaliteit te vragen die diep resoneert in het lichaam, zal je adem zich vanzelf verdiepen en de juiste spierspanning genereren  op de plaatsen waar het nodig is. Hoe de klank (en de oren) een leidend principe kunnen zijn in het zingen, beschrijf ik in mijn artikel 'Zingen met je oren'.

Sadhu
www.lichtenberger-zangles.nl

www.lichtenberger-institut.de

Lijst met Docenten in de Lichtenberger Methode