woensdag 6 maart 2024

Kombucha zonder thee

Even een uitstapje naar een ander onderwerp dan zingen: Goed nieuws voor mensen met een looizuur intolerantie (zoals ik) die toch kombucha willen brouwen. Je hebt helemaal geen thee nodig! Ik kreeg deze tip van vrienden die al 40 jaar kombucha zonder thee brouwen. Maar ik kom het nooit tegen op internet, vandaar deze post.

Inmiddels staat er al meer dan twee jaar een mooie limonadekan met kraantje op de koelkast met daarin een gestaag groeiende scoby. Ik heb er een antimuggengaasje bovenop vast geknoopt om de fruitvliegjes ervan weg te houden. In de zomer knoop ik wat gaas om het kraantje vanwege dezelfde reden. In de zomer is het ook warmer in de woonkamer dan in de winter en fermenteert de kombucha sneller. Met een limonadekan is het heel gemakkelijk om af en toe te proeven of de kombucha al ver genoeg is om te worden getapt. Voor het tappen de flessen steriliseren met kokend water. Kombuchaflessen vullen vanuit de tap is heel hygiënisch, je hoeft de scoby en de kan nooit van binnen aan te raken en de gisten blijven mooi onderin de kan. Voor het bijvullen 80 gram suiker op een liter water in een pannetje verwarmen en daarna helemaal laten afkoelen. Ik gebruik rietsuiker voor de mooie gouden kleur. Dat is alles. Geen thee nodig!

Tweede fermentatie

Voor de tweede fermentatie is het belangrijk om flessen te gebruiken met een schroefdop en geen beugelsluiting. De fles moet namelijk helemaal afgesloten kunnen worden om een drankje met een lekkere prik te kunnen maken. Vervolgens kun je wat vers fruit in erbij doen, een halve kiwi of appel of wat je maar toevallig hebt liggen. Verschillende kruiden doen het ook goed, en zelf experimenteren kan ontzettend leuk zijn. Tomaat met laurierblad is hier een absolute topper gebleken. Ook Griekse bergthee en salie doen het goed. In de winter zet ik dan de flessen een paar dagen op het balkon wegens gebrek aan ruimte in de koelkast. In de zomer in mijn voorraadkast maar dan moet alles sneller op. Hoe langer de fles staat, hoe meer prik, en soms moet een fles voorzichtig boven het aanrecht geopend worden vanwege alle druk die erop staat. Een volle smaak gegarandeerd!

Wat is een looizuur intolerantie?

Looizuur staat gelijk aan tannine en heeft een licht wrange smaak. Als je weet wat het is dan kun je het goed proeven. Het zit in thee, wijn, en een aantal vruchten zoals sinaasappelsap, grapefruit, bosbessen en peren. Looizuur zou een kalmerende werking moeten hebben op het maagdarmkanaal, maar dat is bij sommige mensen niet het geval. Ik krijg er bijvoorbeeld een gezwollen buik en buikpijn van. Zwarte, groene en witte thee zijn al jaren uit mijn keuken verbannen en wijn drink ik nooit. Ik ben ook heel matig met bovengenoemde vruchten. Maar kombucha zonder thee staat bij mij iedere week op het menu.

dinsdag 5 december 2023

Klank proeven: Hoe zit het met de tong?

Onderstaand artikel is in december 2023 gepubliceerd in de Vocazine, het vakblad van de Nederlandse vereniging voor zangpedagogen.

Primair wordt de tong voor zuigen en slikken gebruikt. De tong is daarmee essentieel voor overleving. Qua beleving is de tong een belangrijk tast- en smaakorgaan waarmee de wereld en zijn vele prikkels wordt verkend. Minstens zo belangrijk is de communicatieve functie van de tong via articulatie.

De tong wordt door vijf hersenzenuwen aangestuurd waarbij er sprake is van een in elkaar vervlochten twee-richtingsverkeer. De hersenen sturen motorische impulsen over articulatie, zuigen en slikken naar de tong. De tong stuurt sensorische indrukken over temperatuur, druk, tast, prikkeling en smaak terug naar de hersenen.

Al in de baarmoeder begint onze relatie met onze tong. Tijdens de embryonale ontwikkeling komt de tong vanuit het spierstelsel van de romp omhoog het hoofd binnen. Dit roept vragen op: heeft de tong haar plaats in de mond eigenlijk wel gevonden? Wat is een tong in rust, ligt zij dan laag of hoog?

Foetus
Vanaf de 10de week raakt de foetus in de baarmoeder het eigen gezicht aan en maakt zichzelf tastend bekend met ogen, neus, mond en oren. Vanaf de 12de week kan de foetus verschillen in de smaak van het zoutige vruchtwater proeven. Vanaf de 15de week begint de foetus met duimen. Vanaf de 19de zwangerschapsweek is ongeveer de helft van alle handbewegingen op de mond gericht. Horen en zien komen pas later.

Na de geboorte gaat dit proces verder: het jonge kind onderzoekt de wereld sensorisch, met behulp van lippen, tong en handen. Handen brengen automatisch van alles naar de mond, er wordt geproefd, gebeten, afgekeurd of genoten. Het kind proeft ook klanken, waardoor het als vanzelf woorden leert te vormen. Het leren spreken gaat als vanzelf omdat het kind ondergedompeld is in een taalrijke omgeving.
Als volwassenen zijn wij nog steeds veel bezig met sensaties in de mond. Naast eindeloos praten, eten mensen de hele dag door, ze roken, zuigen en slikken met kauwgom, drop en ijsjes, of bijten op een pen. Je zou dit kunnen zien als het proeven van de wereld en ontdekken wat er allemaal mogelijk is.

In plaats van klankvorming centraal te zetten probeert Lichtenberg via klankonderzoek aan te sluiten bij dit natuurlijke proces. Hoeveel activiteit is er nodig tijdens het maken van klanken en het articuleren? Zijn de impulsen die wij geven aan de tong eigenlijk wel tongvriendelijk? Wanneer gaat het mis met de coördinatie? Is er wederzijdse bevruchting mogelijk tussen de tegenstrijdige functies (kauwen, slikken en articuleren) rond de tong? Kan het articuleren van de medeklinkers een genot worden bij het zingen?
Wij zijn gewend te denken dat wij onze communicatie, techniek en lichamelijke vaardigheden moeten en kunnen beheersen en trainen. Als we ons richten op het vinden van de ideale positie van de tong als basis voor het zingen dan zijn we bezig met motorische sturing en het continue corrigeren daarvan. Als we ons richten op de sensaties van de tong dan zijn dat sensaties die je overkomen en die je niet kan sturen. In plaats van in te grijpen is er dan ruimte voor een onderzoek naar wat je eigenlijk voelt en proeft. De stand van de tong verandert als vanzelf aan de hand van deze waarnemingen.
Mogelijke vragen naar sensaties van de tong zijn: Wat neem ik waar van mijn tong? Is mijn tong zwaar of licht? Wat is glad in de mond? Wat is ruw? Warm of koud? Nat of droog? Wat proeft mijn tong? Wat voor effect heeft dat?
Wat gebeurt er met mijn tong als ik een zuigbeweging maak als voorbereiding op het slikken? Waar gaat mijn tong dan naartoe? Is er een relatie van mijn tong met het verhemelte?

Ik kan met mijn vingers mijn tong aanraken. Als ik dat gedaan heb blijven de tastzenuwen nog enige tijd geactiveerd. Hoe is het om met de afdruk van deze aanraking zingen?

Al deze open vragen stimuleren de zelfwaarneming, de zogenaamde proprioceptie. In dit proces van vragen en waarnemen gaat het er niet om de inhoud van de waarnemingen te bepalen; er zijn geen goede of foute antwoorden. Het gaat om het proces van de waarneming zelf, hoe de zanger zijn of haar tong ervaart, hoe de tong zichzelf ervaart in de mondholte, hoe het contact daarover is tussen de leraar en de leerling. Dit lukt niet als er al voorgesorteerd wordt op een gewenste uitkomst. Als er een klinkend resultaat wordt bereikt dan treedt onmiddellijk het risico van verstarring op. Men neigt de weg daarnaartoe vast te leggen en te herhalen. Maar er bestaat geen ervaring zonder context.

In plaats van de tong in een stand te dwingen die hij eigenlijk niet wil aannemen, fungeren deze vragen als vele wegen voor de tong om zich op een natuurlijke manier in de gegeven ruimte van de mond te verhouden. Proprioceptie kan een regulerend effect hebben op teveel spierspanning of te weinig.

Al deze vragen leiden ertoe dat de tong beter gekend wordt in zijn eigenheid, en bekend kan bemind maken.

Sadhu Bolland
www.lichtenberger-zangles.nl

maandag 5 juni 2023

Wat verstaan we onder de 'mixed voice'? Is het belangrijk deze te ontwikkelen? En zo ja, hoe doe je dat?

Onderstaand artikel is in juni 2023 gepubliceerd in de Vocazine, het vakblad van de Nederlandse vereniging voor zangpedagogen.

De mixed voice ontstaat in het strottenhoofd zelf doordat in de musculus vocalis het vibreren van de randen en het volledig doortrillen van de stemplooien met elkaar worden gecombineerd. Een dergelijke stem verenigt in zich de tegenstellingen van hel en donker, licht en schaduw, dag en nacht. Deze kwaliteiten zouden niet afhankelijk moeten zijn van de toonhoogte. Het is een stem die zowel sonoriteit heeft als een bepaalde rinkel (door de gestapelde zangersformanten). Deze rinkel wordt in het Duits ‘Brillianz’ wordt genoemd, een tot nu toe onvertaalbaar woord en een term die ik in dit artikel zal blijven gebruiken.

Het is belangrijk om de mixed voice te ontwikkelen omdat dit de zanger een ervaring kan geven voorbij het onderscheid tussen kop- en borststem, waarbij het hele lichaam de zang ondersteunt en het zingen moeitelozer en rijker wordt.

De inrichting van ons sensorisch zenuwstelsel maakt dat onze hersenen zich in de eerste plaats richten op de gemakkelijk waarneembare horizontale klankversterking in de mond als resonator.

Sensorische Homunculus
De tong, lippen (èn handen) zijn veel gevoeliger dan andere delen van het lichaam. Dit heeft te maken met de organisatie van de zenuwen en de sensorische cortex in de hersenen. In dat deel van de hersenen wordt ieder lichaamsdeel gerepresenteerd in zijn eigen gebied. Sommige lichaamsdelen nemen daar een veel groter gebied in dan andere, zoals treffend geïllustreerd wordt in de sensorische homunculus (zie illustratie).

Ieder mens is gespecialiseerd in het waarnemen van sensaties in de mond, omdat dit de plaats is waar eten en drinken geproefd wordt. Daarbij is de mond ook het instrument voor communicatie. Deze natuurlijk gegeven fixatie op het mondgevoel belemmert de ontwikkeling van de mixed voice.

De aandacht op het mondgevoel leidt al snel tot overactiviteit in articulatie, terwijl de gevoeligheid voor fijnere stemplooitrillingen wordt verwaarloosd. Het is noodzakelijk voor de leerling om die aandacht te verleggen en zich bewust te worden van andere, eerder minder dominante resonansruimten.

Eén van de wegen daarnaartoe kan zijn hem of haar te vragen een hand te leggen op een willekeurig gekozen plaats op het hoofd, in de hals, nek, op de borst of in de zij. Je gebruikt zo de sensorische dominantie van de hand om de automatische aandacht voor de lippen en de tong te doorbreken. Daardoor komt er ruimte om aandacht te geven aan, en informatie te verkrijgen over, een lichaamsdeel dat normaal gesproken, vanwege de bedrading, nauwelijks opgemerkt wordt. Wanneer dit in rust kan worden onderzocht, treedt er meestal een zowel voor de docent als de student duidelijke klankverschuiving op in de verticale as van het lichaam, die waargenomen kan worden als ‘Brillianz’ en sonoriteit.

De intentie waarmee men zichzelf aanraakt is belangrijk. Het lichaam reageert op iedere aanraking (ook van onszelf) met een mix van verstrakking, onverschilligheid en verwelkoming. Veel mensen zijn niet gewend zichzelf bewust aan te raken; zij zien hun lichaam niet zozeer als onderdeel van zichzelf maar als een ding. Dan krijgt men soms weinig mee van wat er onder die hand gebeurt, ook al treden de klankverschuivingen wel op. Het tegenovergestelde kan ook een probleem geven: het eigen lichaam met een te grote omzichtigheid benaderen kan innerlijke afweer oproepen. Zodra alle reacties aanvaard kunnen worden, komt er ruimte voor contact en verwondering.

Het herkennen van licht en donker in de eigen stemklank maakt nagenoeg altijd een grote indruk op de zanger. Maar zodra hij of zij zich verlustigt in zijn eigen ‘Brillianz’ wordt de sonoriteit naar de achtergrond gedrukt, en vice versa. Dit bemoeilijkt het samengaan van licht en donker. De herkenning van licht en donker zou veeleer een voorbereiding moeten zijn voor het moment waarop deze frequenties zich werkelijk vermengen en op een niet te onderscheiden manier elkaar wederzijds verrijken. Dat gebeurt via de complexe en rijke feedback van de verschillende resonantieruimten van het lichaam. ‘Brillianz’ verliest haar schelheid doordat haar bijzondere positie als een soort "metalen sierstrip" op de klankstructuur wordt opgegeven. Zij krijgt nu een warme en verbindende werking, terwijl de sonoriteit lichtgevend en ruimtelijk wordt. ‘Brillianz’ en sonoriteit gaan op in elkaar en blijven daardoor tegelijkertijd bestaan. Dan hoor je een geheel waarin je niet meer kunt onderscheiden wat sonoor en wat briljant is.

Sadhu Bolland
www.lichtenberger-zangles.nl

dinsdag 8 juni 2021

Vragende Pedagogiek in de Zangles

Dit artikel van Antje de Wit en Sadhu Bolland is in juni 2021 gepubliceerd in de Vocazine, het vakblad van de Nederlandse vereniging van zangdocenten.

Je ziet in de zangwereld een groot aanbod van zangstijlen en -technieken. Zangstudenten zelf zijn op zoek naar een groter bereik, luider kunnen zingen, beter toon houden, een poppy sound of juist een klassiek vibrato. Wat zijn er veel mogelijkheden met de menselijke stem. Het is heel verleidelijk om alles te willen kunnen en ook aan te bieden. Dat past in de huidige gedachte dat alles maakbaar is.

Elke student brengt een bepaalde bagage met zich mee en heeft reeds allerlei ervaringen rondom stemgebruik en zingen. Hij of zij heeft een sterk ideaalbeeld over hoe het zou moeten klinken. De docent heeft een soortgelijke bagage: hij/zij heeft ook ideaalbeelden over hoe zang zou moeten klinken, hij/zij heeft ervaringen van haar eigen beperkingen, hij/zij ziet en hoort bepaalde mogelijkheden in de stem van de leerling. Iedere docent heeft een eigen pedagogische aanpak, die gericht is op de ontwikkeling van zangtechniek, muzikaliteit en presentatie.

Er is echter naast de student en de docent nog een derde ‘speler’ in het spel waar gemakkelijk aan voorbij wordt gegaan: het instrument zelf, de stem. Uiteraard kan een stem tot op zekere hoogte gevormd worden naar de esthetische idealen die gelden voor het moment. De muziekstijl waarin gezongen wordt kan daarin heel dwingend zijn, zoals barokmuziek toch bij voorkeur zonder vibrato, of twang voor een popkoor. Maar al deze sturende ideeën maken dat, nog voordat er begonnen is met de eerste les, de vrijheid van de stem om zichzelf in al zijn mogelijkheden uit te vinden, ingeperkt is. Aangezien de stemfunctie, het strottenhoofd, met name bestuurd wordt door het autonome zenuwstelsel vraagt het om andere pedagogische wegen. Hoe kun je contact maken met dit onbewuste autonome zenuwstelsel? En hoe kun je als docent jouw leerlingen hiermee in contact brengen?

Strottenhoofd, hart en ademhaling worden aangestuurd vanuit de Nervus vagus, een grote zenuwbaan die deel uitmaakt van het autonome zenuwstelsel, ook wel onwillekeurige of vegetatieve zenuwstelsel genoemd. Het autonome zenuwstelsel heeft twee gedeelten: het ‘gaspedaal’ en de ‘acculader’. Het ‘gaspedaal’ is het sympathische gedeelte, waarmee je lichaam onbewuste en snelwerkende reacties heeft op stress en gevaar. Dan stijgt je hartslag en je ademfrequentie, je spieren zijn meer gespannen en je zelfwaarneming in je gehele lichaam neemt af. Er ontstaat een drang en druk tot handelen.

Ook het strottenhoofdgebied is in die situatie gespannen en heeft minder mogelijkheden tot klinken en zingen. De onbewuste ‘acculader’ is het parasympatische gedeelte van het autonome zenuwstelsel, waarmee je lichaam in balans wordt gebracht. Onder invloed van het parasympatische zenuwstelsel verlaagt de hartslag en wordt de ademhaling rustig, ook na grote inspanning of stress. Continu vindt via kleine zenuworgaantjes een inwendige monitoring plaats van de situatie in alle spieren, organen en lichaamsfuncties (Zie afbeelding). Tijdens deze monitoring worden steeds herstelmechanismen in gang gezet, zodat organen en spieren optimaal, op elkaar afgestemd en gebalanceerd functioneren. Deze onbewuste zelfwaarneming en zelfregulatie vindt ook plaats in het strottenhoofd.

Als je kunt vertrouwen op zelfregulatie, dan kan deze zelfregulatie ongehinderd plaatsvinden; dat geeft een gevoel van flow.

De stemfunctie vaart er wel bij. De klank wordt rijker en meer volledig. De klank is dan doordesemd met een fijne, pulserende bewegelijkheid en een stralende helderheid (brilliance). De overgangen tussen registers gaan makkelijker. Er is een verfijnde eigen afstemming tussen de verschillende spiergroepen rondom de stemplooien en het strottenhoofd. Het strottenhoofd zelf kan tot een optimale verhouding van spanning en ontspanning komen. Zo ontstaat meer vocale presentatie, ontspanning en meer zanggemak in allerlei opzichten. Er is ook minder spier-(over-)spanning in ademhalingsspieren.

In de oorspronkelijke ontwikkeling van de Lichtenberger Methode werd gezocht naar wegen tot onbelast zingen die de stemfunctie optimaliseren en zelfs kunnen herstellen. De mogelijkheid van zelfregulatie in de stemfunctie was een belangrijke ontdekking in die zoektocht. In de derde bundel van de Lichtenberger Dokumentationen over ‘Stimulations- und Fragepädagogik’ opent Gisela Rohmert met het statement: “Wanneer extern vastgestelde normen de (vocale/ muzikale) prestatie afdwingen, wanneer wil en controle tot aanpassing leiden in plaats van dat er ontwikkeling plaatsvindt, dan is voorzichtigheid geboden”.

De cruciale vraag is natuurlijk: Hoe kun je de werking van dit zelfregulerende gedeelte van het autonome zenuwstelsel oproepen? Hoe kun je in contact komen met dit onbewuste en vegetatieve deel?
Het bijzondere is dat de klank van de stem zelf hier een rol in kan vervullen. Het waarnemen van klanktrillingen met en in je lichaam stimuleert de werking van het parasympatische zenuwstelsel. Het vergroten van contact met je lichaam en de klankwaarneming zorgt voor meer ontspanning en balans. Zodoende zet je eigenlijk meer en meer de zelfwaarneming én de zelfregulerende mogelijkheden van je lichaam en stem aan.

Directe instructies werken via bewuste sturing en zijn daardoor ongeschikt om zelfregulering op te roepen. Daarom werkt men in de Lichtenberger Methode met stimulaties in plaats van instructies in de lessen. Stimulaties zijn voornamelijk zintuigelijke prikkels, zoals een eigen aanraking, beeld, geluid, of iets aanraken. Deze prikkels kunnen bevraagd worden, waarna de vraag ook als stimulatie kan werken. De docent vraagt de student/leerling waar te nemen hoe de aangeboden prikkel vervolgens lichaam en klank beïnvloedt en verandert. Dat zijn open vragen, omdat student en docent niet weten wat het effect van de prikkel zal zijn.

In de afgelopen decennia ontwikkelden het Lichtenberger Instituut en vele Lichtenberger docenten een grote verzameling stimulaties en typen vragen, die bruikbaar zijn voor allerlei verschillende lessituaties en vocale onderwerpen. Steeds gaat het om het creëren van een situatie waarin de zanger even uit zijn gewoontes en patronen wordt gehaald. Zo wordt hij geprikkeld tot een experiment waarmee de mogelijkheid van zelfregulatie groter wordt. We noemen hier twee voorbeelden van stimulaties. Als je een stukje bakpapier tegen je lippen houdt en dan al zingend in trilling brengt, dan begint in meer of mindere mate de slijmhuid van lippen, mondruimte en tong mee te vibreren. Die fijne hoogfrequente trillingen kunnen zich zelfs uitbreiden naar andere weefsels in hoofd, keel en strottenhoofd. De pregnante aanwezigheid van de trilling van het bakpapier kan de trilling-bereidheid van weefsels in het gehele lichaam wakker maken. Een mooie stimulatie om contact tussen klank en weefsel te ervaren en onderzoeken.

Als je gaat staan op een balansmat en dan klanken zingt, dan valt op dat je lichaam en zingen nogal verandert. Het voelt onwennig. Soms lijkt alles eerst te destabiliseren. Wanneer de vertrouwde beheersing wegvalt, ontstaat er een nieuwe situatie in klank en lichaam, een balancerende situatie, waarin de dagelijkse gewoontes zijn doorbroken. Lichaam en klank ontwikkelen zich naar een nieuwe ordening.

Ongeacht welke stimulatie wordt toegepast, moet de opzet en intentie van de les zijn dat het draait om een steeds weer hernieuwde omgang met de ongrijpbare lichamelijke processen van het vegetatieve zenuwstelsel, die zich buiten de controle van de wil bevindt. Voor de docent betekent dit dat hij of zij nooit precies weet wat de uitkomst zal zijn van de stimulatie, en (in zekere zin) dat moet verdragen. Sterker nog, deze openheid voor het ongrijpbare is essentieel als grondhouding voor de docent. Zonder die openheid is er geen ruimte voor de student/leerling, en met name voor diens stemfunctie, om zijn of haar eigen ontwikkelingsproces te doorlopen. Stimulaties of prikkels zijn noodzakelijk om processen in gang te zetten, maar het is de grote verantwoordelijkheid van de docent om te trachten deze processen niet van tevoren te bepalen. Aan de andere kant is het wel mogelijk om bepaalde stimulaties en vragen aan te bieden waarvan de verwachting is dat die zullen uitwerken in een bepaald gebied. Of die dat werkelijk zullen doen, hangt in grote mate af van de intentie van de docent.

Als deze te doelgericht is, dan ervaart het vegetatieve van de student de aangeboden stimulatie als een ingreep, en zal het antwoorden met afweer. Dan krijg je terugschrikeffecten of overdreven enthousiasme, wat een omgedraaide afweer is. In ieder geval verdwijnt het onderzoek, doordat er te vroeg conclusies worden getrokken. Uiteindelijk weet noch de docent noch de student wat er in de zelforganisatie van het lichaam precies gebeurt. Het kost tijd om veranderingen in de zelforganisatie van het lichaam te laten beklijven omdat de organisatie van het strottenhoofd, ademhaling, oren en functies daaromheen zich bevinden in het onbewuste en bovendien elkaar wederzijds beïnvloeden.

Daarom is het stellen van open, uitnodigende en onderzoekende vragen zo belangrijk bij het aanbieden van een stimulatie. Zowel de docent als de student verwachten tevoren geen bepaald vocaal resultaat. Het is iedere keer weer een onderzoek in het hier en nu naar wat de stimulatie via onbewuste wegen bewerkstelligt in de stemklank, en hoe dat in woorden bewust gemaakt kan worden. Voorbeelden van vragen zijn: Hoe of waar ervaar je de stimulatie? Geeft de stimulatie een reactie in je lichaam? Wat neem je waar als je het herhaalt? Geeft de stimulatie een verandering in de klank? Wat verrast of verwondert je? Kun je naar je eigen zingen luisteren alsof een ander zingt? Hoe zou je de vaak multi-sensorische waarnemingen in woorden proberen te beschrijven? Het vinden van woorden om deze waarnemingen te beschrijven is een zoektocht. Een ingang kan ook zijn om te beschrijven welke klankeigenschappen veranderen, zoals vocalen, vibrato en zangersformanten.

Voor de student betekent dit net als voor de docent een oefening in het toeschouwer zijn. Mogelijk doorloopt de student/leerling chaotische en instabiele fasen tijdens het zingen. Het is wennen om daar niet bij in te grijpen en niet altijd te veel te willen begrijpen. Deze instabiele fase is nodig om de onbewuste zelfregulerende mechanismen een kans te geven. Er kunnen grote klankverschuivingen optreden tijdens het doen van een stimulatie. Echter, niet iedere student heeft onmiddellijk een positieve ervaring wanneer er iets nieuws gevraagd wordt. Neem bijvoorbeeld de vraag van de docent aan de student om zijn eigen vinger op het strottenhoofd (of ergens anders) te leggen. In de eerste plaats is niet iedere student in staat om dit te doen op een manier waarop hij of zij daadwerkelijk contact maakt met het door hemzelf aangeraakte lichaamsdeel.

Wij leren in onze cultuur niet om onszelf aan te raken op een manier die recht doet aan de eigenheid van het lichaam en haar eigen processen. In de tweede plaats, wanneer er wel contact gemaakt wordt, wordt dit contact vaak als beangstigend of vervreemdend ervaren. Hoewel wij ons lichaam tientallen jaren bewonen blijken we vreemden voor onszelf te zijn. Er zijn maar weinig mensen die het prettig vinden om hun eigen hart te horen bonken of om hun bloed te horen ruisen. Ook dit zijn vegetatieve functies van het lichaam, net zoals het strottenhoofd, waarmee we ons hele leven verbonden zijn, maar die we ook negeren.

Een zangdocent komt uiteraard in de praktijk vaak tegen dat een leerling les neemt met een bepaald doel: een hoge noot willen zingen, of meer volume krijgen, of zuiverder zingen. Dat is begrijpelijk; het gebrek dat wordt ervaren is vaak juist de aanleiding waarom iemand les neemt. Tegelijkertijd ontstaat er onmiddellijk een probleem wanneer deze aanleiding tot les-doel wordt verheven. De reden waarom een leerling een hoge noot niet haalt of niet luid kan zingen, is niet een kwestie van een enkele factor, maar van de innerlijke organisatie en afstemming van alle lichaamsdelen die bij het zingen betrokken zijn. Vaak merkt een docent van zijn of haar kant gewoontes op van de leerling, waar de docent iets aan zou willen doen of verbeteren. De docent kan deze observaties of verbetermogelijkheden ook tot les-doel verheffen. Dan ontstaat hetzelfde probleem. Om dit probleem te voorkomen is hier als eerste enige zelfrelativering van de docent en een pas op de plaats maken van belang. Dat geeft de mogelijkheid om stil te staan bij bepaalde vragen: van waaruit komt deze aandrang van de docent om te handelen of te gaan sturen? Is datgene wat ik als docent opmerk wel aan de orde voor de student? Is datgene wat ik als docent heb opgemerkt daadwerkelijk de oorzaak van de beperking, of slechts een symptoom van dieper liggende fenomenen?

Het doel van het aanbieden van stimulaties en vragen is dat er een ervaring optreedt, maar niet dat de stimulatie voorschrijft welke dat moet zijn. De ervaring moet geproefd en onderzocht worden. Dat is de essentie van leren. Als docent kun je de randvoorwaarden scheppen waaronder geleerd wordt, maar je kunt niet de uitkomst van het geleerde bepalen. Het is dus altijd mogelijk dat een stimulatie waarvan de docent misschien verwacht dat deze uitwerkt op een bepaald gebied, iets heel anders doet. De unieke individuele ervaring van de student en de verwoording van zijn of haar eigen binnenwereld zijn leidend voor de vragen die de docent naar aanleiding hiervan zal stellen. Deze vragen nodigen uit tot een nog verdere verkenning van deze unieke individuele ervaring.

Een pedagogiek met stimulaties en vragen leert ons de focus op vocale controle los te laten, maar meer in contact te zijn met wat zich spontaan voordoet (vocaal en muzikaal) in klank en lichaam. Een constant veranderende waarneming van wat er gebeurt biedt hierbij ondersteuning. Het is de taak van de docent om hierbij vertrouwen te bieden.

Paradoxaal genoeg ontstaat in het afzien van controle een vrijheid voor de eigenheid en ‘brille’ van de klank.

Antje de Wit en Sadhu Bolland

www.lichtenberger-zangles.nl

Literatuur:
Gisela Rohmert & Martin Landzettel (2017) Stimulations- und Fragepädagogik
Uit: Lichtenberger Dokumentationen Band III. Erkenntnisse aus Theorie und Praxis der Physiologie des Singens, Sprechens und Intrumentalspiels. Lichtenberger Institut für Angewandte Stimmphysiologie.

Gisela Rohmert & Martin Landzettel (2016). Der KehlKopf.
Uit: Lichtenberger Dokumentationen Band I. Erkenntnisse aus Theorie und Praxis der Physiologie des Singens, Sprechens und Intrumentalspiels. Lichtenberger Institut für Angewandte Stimmphysiologie.

vrijdag 30 oktober 2020

Pedagogiek in de Lichtenberger Methode

Dit artikel is geschreven voor de Nederlandse Lichtenberger docentendag voor een workshop van een dag in oktober 2020.

In de Lichtenberger Dokumentationen deel III wordt het eerste hoofdstuk gewijd aan “Stimulations- und Fragepädagogik”. Hieronder een poging om enkele alinea’s hieruit te vertalen en nader uit te werken.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 11:

Sich für ein gestecktes Ziel verfügbar zu machen, die bewusste Steuerung ein zu setzen, überblendet das Mitspracherecht einer physiologisch definierten Stimmfunktion. Wenn von aussen gesetzte  Standarts die Leistung forcieren, wenn Wille und Kontrolle eine Entwicklung durch Anpassung ersetzen, ist Vorsicht geboten.

Vertaling:

Het jezelf beschikbaar maken voor een bepaald doel, het gebruik maken van bewuste controle, vervaagt het recht op inspraak van een stemfunctie die gedefinieerd wordt door het fysieke. Wanneer extern vastgestelde normen de prestatie afdwingen, wanneer wil en controle tot aanpassing leiden in plaats van dat er ontwikkeling plaatsvindt, is voorzichtigheid geboden.

Uitwerking:

Er wordt een stimulus gegeven, het autonome zenuwstelsel reageert, en mogelijk ontstaat er na een chaotische fase een nieuw evenwicht of vorm van zelfregulatie. Het werkelijke leren gebeurt dus op een moment waarop je niet helemaal weet waar je mee bezig bent, aangezien de stemfunctie aangestuurd wordt door het autonome zenuwstelsel (nervus vagus). Dat (gedeeltelijk) onbewust zijn van hoe het leren plaatsvindt is essentieel. Als het leren op voorhand of tijdens via een bewuste richting/doel gestuurd wordt door zanglerares of leerling dan krijgt zelfregulatie van het organisme geen kans.

Dat roept tegelijkertijd de vraag op in hoeverre de leraar kan weten waar hij/zij mee bezig is, aangezien de uitkomst van een stimulus binnen het vegetatieve niet zeker is. Ik vermoed dat zowel  leerling als leraar voor en tijdens de stimulus niet ten volle kunnen weten wat er gebeurt. De functie van de leraar tijdens dit proces is het versterken van het vertrouwen in het autonome leren. Achteraf kan in samenspraak met de leerling ontdekt worden wat er geleerd is en dat vertaald worden naar het bewuste. Het uitvinden en leren hanteren van de taal die helpt om het leren achteraf naar het bewuste te brengen is één van de belangrijke functies van de leraar.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 11:

In anbetracht der Tatsache aber, dass eine Grauzone der stimulierte Effekte nicht ganz aufgedeckt werden kann, ist ein abgleiten in eine Manipulation nicht immer auszuschliessen. So könnte die gebotene Neutralität des Pädagogen geschwächt werden, wenn er sich zu stark auf das persönliche Niveau des Lernenden einlässt.

Vertaling:

Gezien het feit dat er een mistig gebied bestaat rond de effecten van een stimulus, wat niet geheel onthuld kan worden, is een afglijden naar manipulatie niet altijd uit te sluiten. Zo kan de benodigde neutraliteit van de pedagoog worden verzwakt wanneer zij te sterk betrokken raakt op het persoonlijk vlak van de leerling.

Uitwerking:

In het mistige gebied heb je de instinctieve neiging om datgene wat er gebeurt beter te willen zien en begrijpen. Dit begrijpen werkt dan min of meer als een grijp-reflex, je wilt iets vasthouden waardoor je onbedoeld de zelfregulatie verstoort. De ervaring richt zich zo meer naar datgene wat door het vasthouden wordt gericht in plaats van door de zelfregulatie van het organisme. Dat wordt verstaan als een onwenselijke manipulatie. De mist, de Grauzone, die nicht ganz aufgedeckt werden kann,  is een kwetsbaar wezenskenmerk van het autonome en vegetatieve, die gemakkelijk verstoord kan worden. Als de lerares te sterk iets teweeg wil brengen bij de leerling en haarzelf, vermindert dat het onderzoekend vermogen van hen beiden, waardoor de ervaring zich aan de waarneming onttrekt.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 12:

Die grenzen zwischen Manipulation und Stimulation sind fließend. Zudem kann eine Manipulation Stimulationscharakter annehmen und eine Stimulation manipulativ eingesetzt werden.

Vertaling:

Er zijn geen harde grenzen tussen manipulatie en stimulatie. Daarnaast kan manipulatie het karakter van een stimulatie aannemen en kan stimulatie manipulatief worden toegepast.

Uitwerking:

Leren is eigenlijk  manipuleren. De gezochte, gewenste manipulatie is tweeërlei: ten eerste het scheppen van randvoorwaarden waardoor de zelfregulatie van het organisme meer ruimte krijgt (Mitspracherecht van het systeem), ten tweede het helpen vertalen van de ervaring naar het bewuste via woorden. Het doel is dus niet het planbare leren, maar het leren wat zich spontaan voordoet in ogenschijnlijke vluchtigheid van verschuivingen in klank en lichaam.

Een constant veranderende waarneming van wat er gebeurt biedt hierbij ondersteuning.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 12:

Wenn eine Klärung dieses Unschärfebereiches nicht möglich erscheint, enstehen Konflikte zwischen Lehrer und Schüler.

Vertaling:

Als het erop lijkt dat het onmogelijk is dat de mist opklaart, ontstaan er conflicten tussen leraar en leerling.

Uitwerking:

Dit is een lastig zinnetje. Ik zou zelf zeggen: Als lerares of leerling onvoldoende vertrouwen in de mist heeft-  in het vegetatieve, in de zelfregulatie  – ontstaan er conflicten tussen leraar en leerling. Conflicten kunnen zowel bij het begeleiden de mist in als bij het begeleiden de mist uit optreden: Conflicten ontstaan wanneer de lerares of de leerling onvoldoende vertrouwen heeft bij het aanbieden en aanvaarden van stimulatie, en ook wanneer de verwoording van de effecten van stimulatie niet aansluit of niet geaccepteerd wordt.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 12:

Um dem Unterschied von Manipulation und Stimulation praktisch zu veranschaulichen, soll eine der Lichtenberger Methode oft eingesetzte Form der Selbstberührung als Beispiel dienen. (........)  Einer Stimulation würde entsprechen, wenn bei gleichem Vorgehen die Fingerbeeren ihr eigenes Erleben registrieren, nämlich das Maß an Vibration, das sich vom vibrierenden Kehlkopf auf die Fingerkuppen überträgt.

Vertaling:

Om het verschil tussen manipulatie en stimulatie in de praktijk te illustreren, kan één van de vaak gebruikte Lichtenberger methoden, het aanraken van het eigen lichaam, als voorbeeld dienen (......) Een stimulus begint te corresponderen (wederzijds uitwisselen) wanneer de vingertop zijn eigen beleving registreert, namelijk de hoeveelheid trilling er wordt overgebracht bijvoorbeeld vanuit het strottenhoofd naar de vingers.

Uitwerking:

Met je vinger voel je je strottenhoofd en dat lijkt de stimulus te zijn. Correspondentie vindt plaats als het een wederzijdse stimulus wordt, als het strottenhoofd evenzeer de vinger voelt. Hier komen we in de buurt van een ontdekking uit de kwantummechanica: er kan geen waarneming worden gedaan zonder dat het waargenomen verschijnsel wordt beïnvloed door die waarneming. Het observeren van een verschijnsel grijpt tegelijkertijd op dat verschijnsel in, de buitenwereld verandert met jouw observatie.

Omdat je niet anders kan kijken dan door de bril van begrippen, bepaal je door je blik, doordat je via begrippen kijkt, wat het is wat je ziet (in feite is dit een vorm van manipulatie). In de kwantumtheorie is alles om je heen ondefinieerbaar, maar zodra je ergens naar kijkt vorm je je een beeld van wat dat is, en daarmee definieer je het.

Binnen de kwantummechanica is er dus een waarnemer die de buitenwereld waarneemt. Een mens denkt (helaas...) altijd dat hij buiten het geheel staat. Frau Rohmert gaat nu een stap verder: In het voorbeeld is de vinger niet alleen de waarnemer, maar wordt de vinger zelf onderdeel van de waarneming. Het tastende zintuig neemt zichzelf waar en wordt wederkerig beïnvloed door het strottenhoofd. Door een vinger op het strottenhoofd te leggen verdwijnt het onderscheid tussen buitenwereld en binnenwereld. Dat leidt soms tot de transcendente ervaring van het opgenomen zijn in het geheel.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 12:

Im vergleich beider Medien (Kehlkopf – Finger) lässt sich wahrnehmen, wie sich die Vibrationsfelder gegenseiting stimulieren.

Vertaling:

Door beide media (strottenhoofd - vinger) te vergelijken kun je zien hoe de trillingsvelden elkaar wederzijds stimuleren.

Uitwerking:

Het strottenhoofd beantwoordt de vinger, maar de vinger beantwoordt ook het strottenhoofd. Het medium is hier het weefsel, waarin alles plaatsvindt en die zorgt voor een continue correspondentie tussen alles wat er gebeurt. Het weefsel belichaamt de totale onderlinge verwevenheid, verbondenheid van het lichaam. Dit weefsel is een intermediair. Wat Lichtenberg propageert is het je openstellen voor de boodschappen die worden doorgegeven door het intermediair, zodat de verschillende delen zich op elkaar af kunnen stemmen. De nieuwe ordening die door het weefsel ondersteund wordt, is niet wilsmatig, maar gebeurt via het onwillekeurige zenuwstelsel, voorbij aan planning en wil. Docent en leerling creëren gezamenlijk de randvoorwaarden waardoor dit kan plaatsvinden.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 12:

Es gehört zum Wesen einer Stimulation, dass ein Reiz eine Anregung auslöst. Im Sinne der Stimulationspädagogik würde dies bedeuten, dass eine planvolle Anweisung des Stimulationssenders (Lehrer) vom Stimulationsempfänger (Schüler) nicht als eine auszuführende Aufgabe abgefasst wird, sondern als Anreiz, eine Anregung (Veränderung) in sich auf zu spüren und dieser eine Bedeutung beizumessen.

Lichtenberger Dokumentationen deel III, blz 13:

Der Proband wird mit der staunenswerten Erfahrung konfrontiert, dass die Wahrnehmung eines angeregten Körpermilieus bwz. eines angeregten Klanges eine sich selbst regulierende Wirkung auslöst. Er lernt, dass eine von aussen gesetzte Stimulation sich in eine kreative Eigenstimulation umsetzen will, die dann den Gestaltungsrahmen nachhaltig erweitert.

Vertaling:

Het hoort bij het wezen van een stimulus dat prikkels reacties opwekken. In termen van stimulatiepedagogie zou dit betekenen, dat een goed geplande aanwijzing van de stimulatiezender (docent) door de stimulatieontvanger (leerling) niet als een uit te voeren taak wordt ervaren, maar als een prikkel om een ​​reactie (verandering) in zichzelf op te merken en daar belang aan te hechten.

De leerling wordt geconfronteerd met de verbazingwekkende ervaring dat de waarneming van een gestimuleerd lichaamsmilieu/een gestimuleerd geluid een zelfregulerend effect veroorzaakt. Hij leert dat een extern toegepaste stimulatie omgezet wil worden in een creatieve zelfstimulatie, wat vervolgens het denkkader duurzaam uitbreidt.

Uitwerking:

Als leraar geef je een stimulus die een impuls veroorzaakt; de leraar probeert ervoor te zorgen dat de leerling die impuls herkent en belang hecht aan die impuls.

Zo kan de leerling ervaren dat de waarneming van de vluchtige verschuiving een zelfregulerend effect veroorzaakt. Hierdoor kan hij of zij dit ontdekken in zichzelf, er creatief mee omgaan en in het bewustzijn laten groeien.

Dit is de ideale situatie. Het gaat niet altijd zo. De Lichtenberger stimulaties hebben vaak een tijdelijk grote uitwerking op de stem. Een leerling schrikt soms, want hij of zij heeft zichzelf gedefinieerd dat hij het niet kan, gelooft het niet, vindt dat je je niet aan mag stellen of geen illusies mag maken. Na een tijdje ebt deze “vluchtige verschuiving” (flüchtigen Verschiebung von Körper und Klanggewohnheit, blz 13) weg. Dat kan voelen als een falen, want je hebt ervaren hoe het kan zijn, en je neemt geen genoegen meer met die kleine ruimte van de oude gewoonten en het aangeleerde zingen. Een docent kan helpen om daar niet mee in gevecht te zijn, door vertrouwen te bieden dat er elementen van de verschuivingservaring aanwezig blijven en daarmee uiteindelijk ook hoorbaar zijn in de klank. De leerling kan zo leren dat het niet onaangenaam is om in het donker rond te strompelen, omdat er in dat donker nog steeds elementen zitten van die vluchtige verschuiving/piekervaring.

Nog iets over het referentiekader (Bezugsystem, blz 13) en hoe een stimulus ontvangen kan worden:

Sommige mensen willen graag eerst uitleg voordat ze een stimulus gaan doen. Andere willen graag achteraf uitleg. Dit is lastig, want iedere uitleg kleurt de ervaring op een bepaalde manier in en doet geen recht aan hetgeen wat er plaatsgevonden heeft. Aan de andere kant, als een leerling zonder referentiekader iets groots meemaakt en het niet kan duiden, niet vasthouden, soms zelfs nauwelijks kan herinneren, dan kan dat ertoe leiden dat hij of zij er van zijn stuk van raakt of platgeslagen door kan worden. Wat ook kan gebeuren is dat de leerling deze vluchtige verschuiving dan helemaal niet opmerkt, wat zowel voor de docent als de leerling teleurstellend is. Als de leerling geen verwantschap voelt met zo’n ervaring dan de reactie kan ook zijn: hier heb ik niets mee. Als hij geen meerwaarde ervaart, dan verdwijnt het.

Wanneer de leerling wel iets opmerkt, kan de leerling verslaafd raken aan deze momenten, omdat hij of zij deze helemaal wil onderzoeken en met zichzelf wil verbinden. Als dit gebeurt kan dat tot het forceren van verschuivingen leiden, waarbij stimulaties toch weer wilsgestuurde manipulaties worden.

De vraag is dus: hoe wordt een nieuwe ervaring ingepast in het referentiekader van de leerling?

In de klassieke pedagogiek bestaat “de zone van de naaste ontwikkeling” (Vygotsky).  In het kort gezegd: de rol van het onderwijs moet zijn om mensen van ervaringen te voorzien die behapbaar zijn. Als je iets wil onderwijzen, dan ga je in kleine stapjes. Als de stappen te groot zijn schrik je de mensen af, waardoor leren moeilijker plaatsvindt. We zijn dus op zoek naar een vluchtige verschuiving, die past in de zone van de naaste ontwikkeling. Het voornamelijk in het comfortgebied zingen van losse tonen is een hulpmiddel, maar lost niet alles op. Het benodigde bewuste referentiekader is iets in de trant van: laat de automatische processen die optreden bij je stem hun eigen ding doen, probeer dat te volgen, ervan te genieten, ga het niet bewerken, enzovoorts. Zo krijg je enig bewustzijn van het ervarende, het Gewebe, de intermediair tussen de prikkel en de impulsen. Dit bewustzijn is subtiel en kan door te harde prikkels verstoord worden. Prikkels kunnen gemakkelijk leiden tot afweerreacties. De intimiteit van het ervaren van het eigen lichaam, het lichaam als werkelijk nabij voelen wat samengaat met de klank, blijft dan achterwege.

Wij identificeren ons in het algemeen met degene die de ervaring stuurt, niet met de ervaring zelf. Lichtenberg probeert je te identificeren met de ervaring zelf: Ik ben degene die iets ervaart, niet degene die iets probeert te doen met die ervaring. Dit is een identificatieverandering en daarmee iets wat mensen niet gewend zijn en niet verwachten van een zangles.

 

7-9-2020 Sadhu Bolland & Aad van Leeuwen

 


woensdag 31 januari 2018

De functies van het strottenhoofd

Waarom gaat zingen niet 'vanzelf'? 


Ik had ooit een leerling die tegen mij zei “ik moet natuurlijk gewoon mijn strot openzetten”. Maar dat gaat niet zomaar, zo gewoon is dat niet. Er zijn namelijk geen spieren in de hals die iets open kunnen zetten. Het strottenhoofd, de luchtpijp, de slokdarm zijn voornamelijk omgeven door spieren die iets dicht kunnen doen. Opengaan is het gevolg van het ontspannen van die spieren. Maar het is ook een heel onbewust gebied. Je kunt niet tegen jezelf zeggen dat je nu je hals gaat ontspannen.
Wat zou het fijn zijn als iedereen kon zingen zoals je leert lopen, fietsen. Je kijkt een paar keer hoe het moet en dan doe je het de rest van je leven zonder na te denken. Maar helaas, leren zingen is een proces van jaren. Veel zangers hebben hun leven lang zangles, of gaan opnieuw op zangles bij het ouder worden. Er moeten dus blijkbaar behoorlijk wat moeilijkheden overwonnen worden. Wat zijn die moeilijkheden dan?

Het strottenhoofd heeft een aantal functies die van levensbelang zijn om te overleven, maar voor conflicten zorgen bij het zingen.

De eerste functie is voedsel weghouden uit de luchtpijp. 
Tijdens het slikken sluit het zachte verhemelte de neus af. De achterkant van de tong zwelt op over de zogenaamde strotklep. Het strottenhoofd komt omhoog en de strotklep zelf sluit het strottenhoofd af. Ook de stembanden sluiten. Dat zijn dus een heleboel sluitreflexen.



Een mens slikt ongeveer 2000 keer per dag. Dit beschermingsmechanisme treedt dus zo vaak op een dag in werking dat het als normale toestand wordt ervaren. Mensen spreken en zingen met een gesloten verhemelte of een tong die aan de achterkant op het strottenhoofd drukt en ervaren dit niet als vreemd. Het zingen zet de keelwanden in trilling, dit trillen kan door het lichaam opgevat worden als bedreiging. Men reageert op alarmsignalen van het lichaam, dat er iets in de luchtpijp dreigt te komen dat daar niet hoort. Dit is de reden dat veel zangers hun keel schrapen voordat ze beginnen of klagen over slijm. Het zijn deze alarmsignalen en overlevingsreflexen die het vrij zingen belemmeren. 

Ten tweede functioneert het strottenhoofd als ventiel: 
Het sluit de longen af, of opent deze, hiermee ontstaat er over- of onderdruk.


  • Overdruk: Als we kracht zetten ontstaat er overdruk onder het strottenhoofd. Het middenrif spant, de valse stemplooien sluiten en de lucht in de longen wordt samengeperst. Zo verkrijgt de romp de stevigheid van een strak opgeblazen ballon. Deze stevigheid is nodig als we iets zwaars willen optillen. Tegelijkertijd worden de interne organen zo beschermd bij een krachtinspanning. Ook bij het kinderen baren en bij de stoelgang moeten we kracht zetten waardoor er eenzelfde overdruk ontstaat. Wanneer mensen aanvallen of zich verdedigen houden ze vaak de adem in. Ook dit zet het overdrukmechanisme in gang.
  • Onderdruk: Bij het inademen ontstaat er onderdruk onder het strottenhoofd. Het middenrif daalt, de ware stemplooien openen zich en de longen vullen zich met lucht. Het hangen aan de armen, zich optrekken en het naar zich toe trekken van voorwerpen activeren deze toestand ook.

In het dagelijks leven overheerst de toestand van overdruk wanneer er veel stress is. Mensen ervaren druk van buitenaf en het lichaam reageert automatisch met tegendruk van binnen. Door de spanning die op de romp komt te staan wordt het moeilijk om laag te ademen (buikademhaling). Stress kan allerlei oorzaken hebben, en bij zangers geven de eigen verwachtingen en angsten rond het zingen extra stress.

Er zijn ook zangtechnieken die de onderdruk vergroten door het bewust spannen en laag houden van het middenrif. Je manipuleert dan de stand van het strottenhoofd (de kleine spieren) met de grote spieren van het middenrif. Is dat echt nodig? In het dagelijks leven reguleert het strottenhoofd de luchtstroom bij het spreken en dat gaat het strottenhoofd prima af. Niemand is bezig met zijn of haar adem tijdens een conversatie, dit is een automatisch proces. De enige plek in het lichaam waar zich tijdens het spreken druk bevindt is onder het strottenhoofd, waar de lucht stroomt. Je neemt wel een klankstroom waar, maar je neemt geen druk waar, want er zijn geen zenuwen in de stemlippen die dat kunnen doorgeven. Via zangtechnieken die de onderdruk vergroten wordt het strottenhoofd kunstmatig laag gehouden door druk te zetten op het middenrif. Hiermee kun je misschien snel aan volume en toonomvang winnen, maar op de langere termijn verstijven de spieren van het stemapparaat, en dus ook de stembanden. Gelukkig is dat niet de enige manier om aan volume en toonomvang te winnen.

De derde functie van het strottenhoofd is het maken van geluid: 
Het strottenhoofd zet lucht om in klank wanneer die langs de stembanden stroomt. Deze functie staat onder druk van de twee eerder genoemde functies (slikken en ventielfunctie), die de resonantieruimten van het zangapparaat dreigen af te sluiten of doen verstijven. Stem geven is in zichzelf een complex gebeuren. Om te kunnen zingen of spreken moeten de stembanden deels sluiten, maar niet volledig. Dat is een hogere kunst dan de twee vorige besproken functies, die vragen dat het strottenhoofd óf helemaal sluit, óf opent. Bij het zingen vertaalt het strottenhoofd de luchtdruk onder de stemlippen in een constante stroom van openen en sluiten. Bij hoge noten moeten de stembanden strak en snel trillen. Het is het strottenhoofd zelf dat de luchtstroom bepaalt. Bij lage noten is de amplitude van de trillingen groter en de frequentie lager. Deze grote variatie aan bewegingen vereist veel flexibiliteit van het strottenhoofd. Met die vrijheid om zelfstandig te trillen reguleert zij de stand van het middenrif en de spierspanning van het hele lichaam. Dit is één van de belangrijkste uitgangspunten van de Lichtenberger Methode.
Bronnen:
Lichtenberger Dokumentationen Band I, Gisela Rohmert, Martin Landzettel, 2015
www.lichtenberger-institut.de


woensdag 3 juli 2013

Zingen met je oren


De oren sturen het strottenhoofd.

Volgens de klassieke zangkunst is een lage stand van het strottenhoofd het gunstigst, dan is er veel ruimte om te trillen en te resoneren. Moderne zangmethodes propageren ook een hoge stand van het strottenhoofd.

Maar het strottenhoofd wordt aangestuurd door het onbewuste zenuwstelsel: Je kunt het niet de opdracht geven om te stijgen of te dalen. Je kunt ook niet rechtstreeks iets aan de sluiting of opening van de stembanden doen. Dit kan alleen indirect. Maar: De hele dag controleren wij met onze oren of onze stem datgene voortbrengt wat wij in onze voorstelling willen zeggen. Spreek ik de woorden die ik wil spreken? Spreek ik op de toonhoogte en volume waarmee ik wil spreken? Ben ik verstaanbaar?  
Dit betekent dat de oren een enorme controle uitoefenen over de stem. 

Alfred Tomatis heeft het al in 1947 geformuleerd: "Men zingt met zijn oren." Wat bedoelde hij daarmee? Tomatis was een arts die zich specialiseerde in het behandelen van zangers met stemproblemen. Hij deed gehoortests met deze mensen en ontdekte op basis van  audiogrammen dat ze aan specifiek gehoorverlies leden in het boventonenspectrum. Hij ontdekte dat: "Iemand kan alleen maar vocaal die frequenties produceren die hij zelf hoort". Het gat dat in iemands audiogram kan worden gevonden, correspondeert altijd met de leemte in het boventonenfrequentiesprectrum dat hij kan produceren.
Ook ontdekte hij dat er geen enkele relatie bestaat tussen de omvang van het strottenhoofd en het stemregister van de zanger. Oftewel, of iemand een lage of hoge stem heeft, heeft niets te maken met zijn of haar lichaamsbouw.
Tomatis heeft hierop een trainingsprogramma gemaakt dat de oren electronisch voedt met bepaalde frequenties. 


De Lichtenberger Methode heeft deze grondgedachte op een andere manier verder ontwikkeld. Een toon bestaat uit een opbouw van meerdere frequenties. Bepaalde boventoonfrequenties in de stem maken het zingen in zijn algemeenheid makkelijker, ze de onderliggende frequenties dusdanig in sync met elkaar brengen dat alle golven elkaar versterken. Daar zijn we dan ook naar op zoek. Maar niet door middel van training of oefeningen. De stem gaat leren door het doen van eenvoudige klankexperimenten en vindt daarbij zichzelf steeds opnieuw uit.





Controle en loslaten

Een zanger heeft een bepaalde voorstelling over hoe zijn stem gewoonlijk klinkt en ook hoe hij graag zou willen klinken. Dit hele beeld bevindt zich binnen het bereik van wat hij al van zichzelf kent. In die zin beperkt hij dus zichzelf met zijn eigen verwachtingen over zijn stem. Maar daar is iets mee te doen. Je kunt tijdens het zingen de waarneming van de oren wijzigen of zelfs storen - door met je oren dicht te zingen, door aan je oren te trekken, enzovoorts. Dit verstoord horen heeft een onmiddellijk effect op de stem. Het bevrijdt de stem van conditionering en gewoonten. Er komen nieuwe ervaringen en er ontstaan nog niet eerder gehoorde nieuwe klanken. 

Binnen en Buiten

De vraag "Heeft de ander mij verstaan?" heeft nog een belangrijk gevolg. Wij richten ons tijdens het spreken naar buiten, naar de ander. Dat is nuttig voor de communicatie - maar niet voor de klankvorming. Tijdens het zingen is de zanger zijn eigen klankkast en moet hij die vullen met klank. 

Wij horen onszelf in het algemeen  dan ook alleen buitenom. Het beeld dat mensen hebben lijkt op een soort beeldstrip.  Woorden stromen in ballonnen de mond uit en vliegen buiten door de lucht weer via de oren naar binnen. Dit is echter maar het halve verhaal. Wij horen onszelf ook van binnenuit, althans, we hebben de mogelijkheid onszelf van binnenuit te horen. Meesttijds onderdrukt de mens alles wat zijn innerlijk hoort: het kloppen van het hart, het kraken van de botten, het ruisen van het bloed. Dit alles wordt als onaangenaam ervaren om te horen. Maar wanneer de zanger tijdens het zingen, of de spreker tijdens het spreken, zijn oren naar binnen richt, hoort hij zijn eigen stem resoneren in zichzelf. Dit letterlijk innerlijk horen wordt door de oren onmiddellijk versterkt en vertaald naar het strottenhoofd. De stem krijgt er een klankkamer bij en profiteert hier enorm van.

Innerlijk horen

Volgens Gisela Rohmert (Lichtenberger Methode) is het letterlijk innerlijk horen van groot belang. Hierbij speelt de buis van eustachius een grote rol, aangezien deze de oren met de mondholte verbindt en met elkaar. En ook de hersenstam ruist in frequenties die de oren graag versterken en die het strottenhoofd als het ware voeden. Deze laten zich horen in de stem als zoemende boventonen.

Dit alles heeft meer te maken met bepaalde fenomenen leren kennen en klank toestaan dan met oefenen.